De Schakel
Jeugd
Schatgraven op de kinderboerderij

De poort van de kinderboerderij staat open. De werklui zijn bezig met een graafmachine een grote kuil te graven voor de waterspeeltuin. De grond wordt achter de boerderij gestort. Daar komt een speelberg met glijbaan. Knorretje bekijkt de werkzaamheden. Twee…

De poort van de kinderboerderij staat open. De werklui zijn bezig met een graafmachine een grote kuil te graven voor de waterspeeltuin. De grond wordt achter de boerderij gestort. Daar komt een speelberg met glijbaan. Knorretje bekijkt de werkzaamheden.

Twee jongens komen het erf op en lopen naar de grote kuil. “Ho, ho, waar gaan jullie naar toe?” knort Knorretje.

“Wij willen graag in de kuil gaan zoeken naar kogels en munten.”

“Vertel eerst maar eens wie jullie zijn, ik heet Knorretje.”

“Ik heet Bram en dit is Pepijn.”

“Waarom denken jullie dat er hier kogels en munten liggen?”

Pepijn wijst naar de voorkant van de boerderij: “Op de gevel staat 1946, deze boerderij is van net ná de oorlog.”

“Ja,” zegt Bram, “voor die tijd heeft hier ook een boerderij gestaan, die is in de oorlog kapotgeschoten. Dus zou het best kunnen dat hier nog scherven van mortieren liggen en ander oorlogstuig.”

Knorretje knikt, “Dat klopt. Dat was de boerderij van de opa en oma van boer Jan. Ik zal aan boer Jan vragen of jullie hier mogen zoeken.”

Na een paar minuutjes is Knorretje terug. “Boer Jan vindt het goed, zaterdagmorgen. Nemen jullie zelf scheppen mee?”

“Natuurlijk en ook onze metaaldetectors.”

“Zo, metaaldetectors! Jullie zijn echte schatgravers,” knort Knorretje.

De jongens pakken hun fiets en rijden weg. Als boer Jan later Knorretje ziet, zegt hij: “We moeten wel opletten dat ze geen gevaarlijke dingen opgraven. Ik heb nog oude munten liggen. Die zal ik van tevoren in de grond stoppen.”

“Ik let zaterdag wel op de jongens,” knort Knorretje.

Als het vrijdag is stopt boer Jan wat muntjes, een emmer en een Dinkey Toy in de grond.

Zaterdag om half elf melden Bram en Pepijn zich bij de poort. Knorretje staat hen al op te wachten. “Nou jongens succes. Denk erom: als jullie iets tegenkomen waarvan je denkt dat het niet pluis is, stoppen met graven en mij meteen roepen.”

Bram en Pepijn knikken en gaan beginnen. Ze hebben ieder een metaaldetector, een schep en een zeef bij zich. In de kuil tekenen ze met een stok een aantal vierkanten. Ze tekenen de vierkanten ook op papier en daar schrijven ze straks op wat waar gevonden is. Ieder gaat in een vierkant zoeken. Pepijn is nog maar net begonnen als zijn metaaldetector gaat piepen. “Yeah, ik heb een munt.” Pepijn poetst het zand eraf. “Het is een gulden!”

Bram bekijkt de gulden “Die heeft nog niet zolang in de grond gelegen, hij is nog helemaal gaaf!”

Pepijn schrijft op het papier waar hij de gulden gevonden heeft.

Dan gaat de metaaldetector van Bram af, “Wow, dit is een groot ding! Knorretje kom je even meekijken?”

Knorretje komt meteen. Bram zegt: “Kijk ik ga van links naar rechts en van boven naar beneden en hij piept de hele tijd. Dat zou wel eens een kanon kunnen zijn!”

Knorretje weet wat er ligt. Hij knort: “Nou voorzichtig uitgraven!”

Bram gaat voorzichtig te werk en Pepijn helpt mee. Met een heel klein schepje halen ze stukje bij beetje het zand weg. Boer Jan komt ook kijken.

“Hè, er zit een hengsel aan,” zegt Bram.

“Het is een emmer,” zegt Pepijn teleurgesteld.

“Och die zinken emmer ben ik al een tijdje kwijt,” zegt boer Jan.

Pepijn zegt zachtjes tegen Bram: “Daar geloof ik niets van!”

Ze halen de emmer uit de grond en gaan verder met zoeken.

De jongens vinden nog meer muntjes, een paar spijkers, een scharnier, een steeksleutel én kogelhulzen. Pepijn vindt de Dinkey Toy: “Wow, een Mersey Tunnel Landrover!”

Dan komt Ria met een vol dienblad. “Willen jullie wat drinken en een koek?” Daar hebben ze wel zin in. Ze gaan even zitten en bekijken wat ze tot nu toe hebben opgegraven. Bram zegt zachtjes tegen Pepijn: “Ik denk dat je gelijk hebt, iemand heeft wat spulletjes in de grond gestopt. Kijk eens naar die guldens en stuivers, die hebben nog helemaal niets geleden en die miniatuur auto is ook nog gaaf.” Pepijn knikt en wijst op de andere bodemschatten. “Als je dit muntje ziet, die hulzen en dat scharnier, die zijn helemaal verroest. Die liggen veel langer in de grond!”

Ze gaan weer verder. De dieren komen om beurten kijken.

Kukie en Tokkie komen met hun zeven kuikens ook even kijken. Net als ze even niet opletten, valt het jongste kuiken Ukje in de kuil in het gat waar Bram bezig is. Okkie kakelt: “Tok, tok, TOK!”

Bram lacht naar Pepijn: “Er ligt zelfs een kuiken begraven.” Behendig pakt hij Ukje op en zet hem bij zijn ouders.

Dan roept Pepijn: “Knorretje, ik heb hier iets wat ik niet vertrouw.”

Er steekt een stuk ijzer met vier vinnen uit het zand. Bram komt ook kijken en pakt zijn boekje van militaire grondvondsten. “Dat is een mortier uit de tweede wereldoorlog.”

Verderop zien ze nog zoiets boven het zand uit steken. Knorretje knort: “Komen jullie uit de kuil, dan roep ik boer Jan.”

Boer Jan weet eigenlijk niet goed wat hij moet doen. Bram zegt: “In mijn boekje staat dat je dan het beste de EOD de Explosieve Opruimingsdienst kunt bellen.”

Boer Jan maakt een foto en gaat de EOD opbellen.

Wat later komt hij terug. “We boffen. De EOD is hier toevallig in de buurt bezig met een vliegtuigbom en ze komen eraan! Dat betekent dat jullie hier niet verder mogen graven.”

“Is het goed als we in de berg met zand achter de boerderij zoeken?” vraagt Bram.

Boer Jan vindt het goed.

Ze pakken hun spullen op en gaan in de berg zoeken. Regelmatig hoort Knorretje piepjes en “YESS!” Hij blijft bij de kuil, tot de mensen van de EOD komen.

Als die er zijn zetten ze eerst alles met linten af.

Ze bekijken de plattegrond waar Bram en Pepijn hun vondsten hebben ingetekend. Daarna kammen ze met een metaaldetector de hele kuil uit. Zij vinden nog wel munten, maar geen munitie meer.

Korporaal Jeannie heeft een aantal muntjes en loopt daarmee naar Bram en Pepijn: “Deze muntjes moest ik aan jullie geven.”

Bram bekijkt ze: “Volgens mij hebben ze deze munten zelf in de grond gestopt, ze zien er nog zo mooi uit!”

“Daar kun je wel eens gelijk in hebben. Ik heb hier nog wel iets om terug te geven aan de boer.”

Bram en Pepijn kijken ernaar. Ze krijgen bijna de slappe lach. Bram stopt het in zijn rugzak.

“Wat gaat er nu gebeuren?” vraagt Pepijn

“We graven een eind verderop een diepe kuil, daar leggen we voorzichtig de twee mortieren in en daarbovenop leggen we zand. Dan brengen we alles tot ontploffing.”

“Wow, mogen wij dan kijken?” vraagt Bram.

“Jullie mogen zelfs meehelpen!”

De mortieren worden heel voorzichtig naar de kuil gebracht door een militair in een speciaal pak. Twee draadjes worden aan het ontstekingsapparaat vastgemaakt. Die draadjes lopen naar de detonator bij de mortieren, vijftig meter verderop.

Pepijn en Bram gaan samen met de korporaal achter een scherm staan. Ze tellen met zijn drieën af: “10-9-8-7-6-5-4-3-2-1-0.”

Pepijn en Bram duwen gezamenlijk de kruk op het kastje naar beneden. Verderop horen ze een doffe knal en zien wat zand omhoog vliegen. De mortieren zijn onschadelijk gemaakt. Bram en Pepijn zijn er stil van. “Dat was een flinke knal!” zegt Bram, “als dat bij ons was gebeurd…!”

Boer Jan vraagt of ze nog iets willen drinken. Daar hebben ze wel zin in, vooral de man met het zware bommenpak. “Ik zweette mijn eigen daar kapot in,” zegt hij.

Pepijn en Bram mochten om beurten even de zware helm op. Ze zakken bijna door hun benen, zo zwaar is die.

Als ze allemaal zitten zegt Bram: “Boer Jan, we hebben een hoop gevonden, maar is dat nu van ons?”

“Ja hoor, alles wat jullie hebben gevonden mogen jullie houden.”

“We hebben ook een gouden ring gevonden!” Pepijn laat de ring zien.

Boer Jan bekijkt de ring. “Dat is de trouwring van mijn opa. Kijk, hier staat Riek 17-08-1950! Die wil ik graag zelf houden, vinden jullie dat goed?”

“Oké.”

“Dan hebben we nog iets gevonden, is dat van u?” Bram pakt uit zijn tas wat hij van korporaal Jeannie had gekregen en geeft het aan boer Jan.

Iedereen kijkt nieuwsgierig en dan wordt er gelachen.

Het is een kunstgebit!

“Dat is niet van mij, kijk ik heb het mijne nog.” Jan laat al zijn tanden zien.

Bram en Pepijn gaan met hun gevonden schatten terug naar huis en spreken af dat ze nog een keer terugkomen.

 

Met in de hoofdrol: de schatgravers Pepijn en Bram

Illustrator: Marjolein Stok

Verhalenverteller: Wim Verbunt

About the author

Related Posts