De Schakel
Jeugd
Pinky de panterwelp, leesverhaal jeugd 8-10

Blixem de leider van de groep panters, hangt lui in een boom. Hij geeuwt, rekt zich uit en draait zich nog eens om. Panters worden ook wel luipaarden genoemd. Nu snap je natuurlijk wel hoe dat komt. Panterwelp Pinky is…

Blixem de leider van de groep panters, hangt lui in een boom. Hij geeuwt, rekt zich uit en draait zich nog eens om. Panters worden ook wel luipaarden genoemd. Nu snap je natuurlijk wel hoe dat komt.

Panterwelp Pinky is de zoon van Blixem. Hij heet Pinky omdat hij geen zwarte of gestippelde huid heeft, maar een roze. Pinky klimt voorzichtig omhoog naar zijn vader. Hij heeft beloofd dat ze samen zouden gaan jagen. De maag van Pinky maakt zoveel rare geluiden. Hij heeft honger!

Als hij helemaal boven in de boom zit tikt hij papa aan: “Hee pap, komt er nog wat van? We zouden toch gaan jagen! Lekker smikkelen en smullen!”

“Jagen? Nou, daar heb ik helemaal geen zin in.” Hij rekt zich nog eens uit.

“Ja, maar pap, ik heb honger. Mijn maag knort, ik moet eten!”

“Eten? Nou, dan eet je maar wat besjes uit de struik hier beneden.”

“Besjes uit een struik pap? Besjes uit een struik! Ik wil helemaal geen besjes uit een struik. Ik wil een stuk vlees, een konijntje of een kippetje.”

“Nou jongen, daar heb ik helemaal geen zin in. Ga zelf maar wat vangen.” Hij draait zich om en wil verder slapen.

“Oh pap, mag ik dat? Mag ik dan een giraf meebrengen? Daar zit veel vlees aan en zijn nek die is zo lang daar kunnen we dan lekker aan gaan kluiven!”

“Pinky, je doet maar. Als je mij maar met rust laat.”

Pinky is dolblij en laat zich uit de boom naar beneden zakken. Hij kruipt en sluipt door het hoge gras. Daar ziet hij zijn eerste prooi: een sprinkhaan. Hij sluipt er naar toe, spant zijn spieren aan en springt omhoog. Als hij weer op de grond komt, is de sprinkhaan al weg. “Wacht maar, ik krijg je nog wel springding. Als ik groter ben dan sla ik je in één klap plat.”

“Pas jij maar op dat ze jou geen klap geven! Het is veel te gevaarlijk voor klein pantertjes.” zegt de sprinkhaan. “Hoe heet je eigenlijk?”

“Ik heet Pinky en jij?”

“Ik heet Robbie en ik eet blaadjes en grassprietjes, daar zijn er genoeg van.”

“Nou, die lust ik niet hoor. Mijn papa zegt dat ik maar besjes moet eten.”

“Dat is heel verstandig van je vader. Dat is veel veiliger dan een dier vangen en opeten.”

“Maar ik ben helemaal niet bang hoor, en anders roep ik mijn papa.”

Samen springen Pinky en Robbie over het grasland. Ze gaan steeds verder weg van de boom waar de vader van Pinky ligt te slapen.

Pinky en Robbie vinden elkaar wel leuk, ze lachen en dollen met elkaar.

“Hoe komt het dat jij zo hoog kunt springen?” vraagt Pinky.

“Ik heb hele sterke kuitspieren en ik heb ook nog vleugels op mijn rug, dus ik kan springen en vliegen.”

“Wow, dat is gemakkelijk.”

Pinky spant zijn achterpoten aan en springt, samen springen ze nog verder.

Ze komen aan de rand van het woud. In het woud liggen de jakhalzen te loeren op Pinky. Ze zijn wel voorzichtig, want ze weten dat Pinky de zoon is van Blixem.

Karoe, de leider van de jakhalzen zegt tegen zijn maten: “Ik heb wel zin in een mals boutje.” Hij likt met zijn tong over zijn lippen. “Ik lok hem wel het bos in.”

Karoe loopt naar Pinky, en net als hij iets wil zeggen, roept Robbie: “Kijk uit Pinky! Dat is Karoe de jakhals. Die is vals en lust jou zeker als toetje.”

Robbie springt zelf al weg en kijkt of Pinky hem volgt. Maar Pinky blijft staan!

Karoe hoort wat Robbie heeft gezegd. Hij zet zijn liefste gezicht op: “Dag jongen, ik heet Karoe en hoe heet jij?”

“Ik heet Pinky.”

“Zo, dat is een mooie naam. Wil jij met mij spelen? Ik ben zo alleen.”

 

“Nou, eigenlijk niet. Ik ben op jacht naar een lekker hapje.”

“Oh, maar dan kan ik je wel helpen. Ik heb een lekker hapje in het bos liggen, een konijntje.”

“Nou, daar heb ik wel zin in.”

“Kom maar mee, loop maar voor me uit.”

Robbie ziet dit op een afstandje en denkt: dit loopt niet goed af!

Als Pinky bij de rand van het woud is ziet hij nog meer jakhalzen.

“Ik dacht dat jij helemaal alleen was!”

“Je moet niet alles geloven wat er gezegd wordt.”

“Waar is dat lekker hapje nou?”

“Dat loopt vóór me en dat ga ik nu pakken.”

Karoe wil op Pinky springen maar gelukkig heeft Pinky van Robbie goed leren springen. Hij springt weg het woud in en roept: “Jij krijgt me niet te pakken lelijkerd!”

“Dat zullen we nog wel eens zien.”

Pinky rent en springt over de andere jakhalzen. Maar er zijn te veel jakhalzen. Hij ziet dat hij dit niet zal redden.

Pinky roept: “Help papa, Robbie, help!”

Blixem ligt nog lekker te luieren op de tak in de boom. Hij hoort de roep van Pinky en valt van schrik uit de boom.

Robbie hoort ook de hulproep van Pinky. Hij beweegt zijn pootjes maakt daarmee een snerpend geluid en binnen de kortste keren komen er heel veel sprinkhaanvriendjes aangevlogen. Robbie en zijn vriendjes vliegen naar de jakhalzen. Ze springen op hun neuzen en ogen en mond. Karoe en de andere jakhalzen rennen jankend weg.

 

Als ze weg zijn springt Robbie naar Pinky: “Dat was op het nippertje. Jakhalzen zijn geen vrienden. Die vinden jou alleen maar lekker.”

“Ja, dat heb ik gemerkt.”

Als Robbie en Pinky weer op het grasland staan, zien ze pa Blixem aanlopen.

“Zo Pinky wat is er aan de hand, ben je bang van een sprinkhaan?”

Pinky vertelt zijn avontuur met Karoe de jakhals en dat Robbie en zijn vriendjes hem hebben geholpen.

Blixem schudt zijn hoofd “Je hebt weer wat geleerd. Denk erom, de volgende keer niet zo ver weg lopen!” Hij wil Pinky nog een tik geven, maar raakt hem niet, want Pinky springt handig weg!

 

Marjolein Stok: Illustraties

Wim Verbunt: Verhalenverteller

 

About the author

Related Posts