De Schakel
Jeugd
Een logé op de Beestenboel

“Vandaag komt Blondy logeren. Dat is de hond van de zus van Ria”, knort Knorretje. “Het enige wat ik weet is dat het een poedel is”. “Een poedel? Dat zal dan wel een kakhond zijn die deftig praat” en Kukie…

“Vandaag komt Blondy logeren. Dat is de hond van de zus van Ria”, knort Knorretje. “Het enige wat ik weet is dat het een poedel is”.

“Een poedel? Dat zal dan wel een kakhond zijn die deftig praat” en Kukie kraait deftig: “Zo mijnheer het varken neemt u altijd een modderbad?” Knorretje lacht. “We zullen eerst maar eens kijken wie het is.”

Er rijdt een grote auto het erf op. Een mevrouw stapt uit en opent de achterklep. “Kom Blondy, we zijn op de boerderij van Ria en Jan.”

“Nee, ik ga niet op zo’n stinkboerderij logeren, wraf.”

Op dat moment komt Knorretje aangelopen: “Welkom, Angela op boerderij De Beestenboel. Ik heet Knorretje.” Hij steekt zijn kop in de achterbak. “Als het goed is dan ben jij Blondy.”

“Denk maar niet dat ik één poot op de grond van jullie boerderij zet.” Angela haalt haar schouders op. “Ze wil niet, Blondy is bang dat ze vies wordt.” Ineens springt Titi op de rug van Knorretje. Als Blondy haar ziet blaft ze: ‘Wat, hebben ze hier ook katten!” Titi zet meteen een hoge rug op en begint te blazen. Blondy springt uit de achterbak. Titi wacht niet en zet het op een lopen, Blondy rent er achteraan.

“Nou, dat is dan geregeld. Blondy is gearriveerd”, knort Knorretje. Angela moet erom lachen en loopt naar Ria. “Laat ze maar even wennen”,  zegt Ria, “het komt wel goed.”

“Blondy is een stadse hond, ze is veel te veel verwend. Ik hoop dat ze zich wat minder aanstelt. Het beste hondenvoer is niet goed genoeg, ze wil liever met ons mee-eten, een biefstukje of een karbonaadje. En drinken uit een glazen schaaltje.” “Drinken uit een glazen schaaltje is toch niet zo erg”, knort Knorretje.

“Jawel, want als het eten haar niet aanstaat dan ligt het glazen schaaltje zo aan diggelen”. Ondertussen hebben Titi en Blondy de hele boerderij gezien: de hennen van Kukie en Tok zijn van de leg, er liggen overal kapotte eieren en het is een hels kabaal.

Knorretje verstopt zich en als Titi en Blondy langs rennen, komt hij tevoorschijn met een brandspuit, spuit ze allebei nat en knort: “EN NU IS HET AFGELOPEN!” Hij duwt Titi de bijkeuken en Blondy de varkensstal in.

In de bijkeuken zegt Ria tegen Titi dat ze zich moet gedragen en dat ze anders niet naar buiten mag. “Waarom doe je toch zo wild tegen onze nieuwe gast?”

“Nieuwe gast, je gaat me toch niet vertellen dat die pruik op poten hier blijft slapen, miauw!”

“Ja, Titi dat wil ik je net gaan vertellen. We kunnen alleen samen leven op de boerderij als we elkaar de ruimte geven.”

“Ja maar dat daar is een hond, die blaft, ik hou daar niet van.”

“Dan wen er maar aan, want Blondy blijft hier twee weken logeren.”

Knorretje steekt zijn kop boven de staldeur uit en kijkt Blondy aan: “Als je weer een beetje rustig bent doe ik de deur weer open.”

“Ik rustig! Je zult die kat bedoelen, ik haat katten en vooral die jonkies. Ik wil daar wel mijn tanden inzetten.”

“Er worden nergens tanden ingezet. Jij blijft voorlopig nog in onze varkensstal.”

“Is dit een varkensstal? Bah, wat vies en wat stinkt het hier”, blaft Blondy.

“Je zult je eigen poep bedoelen”, knort Knorretje en draait zich om en loopt weg. “Hey knorrepot, waar ga jij naar toe, laat mij eruit. Ik moet terug naar de stad, daar hoor ik thuis en niet in zo’n smerige stal.”

Knorretje gaat naar Ria en Angela. “Hoe is het met onze rover, is ze nog steeds zo boos?” Angela lacht als een boer met kiespijn. “Misschien is het toch niet zo’n goed idee om Blondy hier achter te laten. Jullie hebben alleen maar last van haar.”

“Je zult er versteld van staan als je Blondy over twee weken ziet, dan wil ze niet meer naar huis”, zegt Ria.

“Ik ben allang blij als ze niet wegloopt”, zegt Angela.

Titi wordt in een bench gezet en Blondy zit nog opgesloten in de varkensstal. Ze laat nog wel van zich horen maar langzamerhand wordt het geblaf minder.

Tegen vijf uur gaat Knorretje naar Blondy. “En Blondy heb je al zin om wat te eten?” Het is stil in de stal. Knorretje kijkt over de halve staldeur en ziet dat Blondy naar hem kijkt. “Ja, geef me maar een biefstukje met wat gebakken aardappelen en vers water in een glazen kommetje.”

“Prima”, knort hij. En gaat weer weg. Even later komt hij terug met een glazen schaaltje met water, een stukje vlees en hondenbrokken. Hij zet het netjes op de grond en knort: “Smakelijk eten.” Blondy kijkt eerst wat de pot schaft en gooit dan alles om. “Dit ga ik niet eten!” Het glazen schaaltje valt in stukken uit elkaar. Knorretje schuift de scherven opzij, zet daarvoor in de plaats een plastic bakje met water en knort: “Dat had ik wel verwacht”, en loopt weg.

“Hey knorrepot, wil je me verhongeren?”

Knorretje draait zich om. “Nee hoor, je hebt alles: een stukje vlees, hondenbrokken en water.”

“Dat ga ik niet eten, alles ligt op de grond, daar zit zand aan”.

“Smakelijk eten”, knort Knorretje en hij is weg.

Als Knorretje de volgende dag gaat kijken is alles toch opgegeten. Hij zet weer water en hondenbrokken op de grond. Blondy blaft: “Zo knorrepot, je kunt me er nu wel uitlaten”.

“Eerst je eten opeten, daarna krijg je een veger en blik om die glasscherven op te ruimen. Glasscherven in een stal is veel te gevaarlijk”.

“Die troep ga ik niet opruimen.”

“Jij hebt die troep gemaakt, dan ruim je die ook maar op”, hij legt veger en blik bij Blondy in de stal.

Halverwege de ochtend gaat Knorretje samen met Kukie nog eens kijken. Ze zien dat de brokken en het water op is, maar de rommel is nog niet opgeruimd.

“Wat is dat toch met die stadse honden? Die voelen zich zeker te goed om hun eigen rotzooi op te ruimen. Ze zijn zelfs gewend dat hun baasje hun poep opruimt!”, kraait Kukie.

“Zeg verwaande plumeau, hoepel jij eens op. Was jij het die mij zo vroeg wakker kraaide? Je bent bedankt.” Kukie wil nog iets terug kraaien, maar Knorretje heeft zich al weer omgedraaid en loopt met Kukie op zijn rug naar de bijkeuken waar Titi in de bench zit. Nou, niet in de bench, maar er bovenop. “Ik ga niet meer in die kooi, miauw!”

“Wat heb jij toch tegen honden?”, knort hij.

“Ik heb niets tegen honden. Ik had er nog nooit een ontmoet, maar deze hond blafte naar mij. Dat ben ik niet gewend.”

“Honden blaffen altijd, zo laten ze zien dat ze meetellen”, knort Knorretje, “ze zijn dan niet kwaad of zo. Ze blaffen gewoon dat ze er zijn. Probeer Blondy voorlopig niet tegen te komen, het erf is groot genoeg.”

“Ik beloof mijn best te doen, miauw.”

Dan gaan Knorretje en Kukie weer terug naar Blondy. Ze heeft de stal aangeveegd, het ziet er zelfs netjes uit. “Nou Blondy dat heb je keurig gedaan”, knort Knorretje “Wat heb je eigenlijk tegen poesjes?”

“Ik mag katten niet. Je kunt aan hen niet zien wat ze voelen en kwispelen niet als ze iets fijn vinden, katten zijn gewoon stom.”

“Blondy, poezen zijn geen honden en hebben ook andere manieren om te laten zien dat ze je wel of niet aardig vinden.” Knorretje zet de staldeur open en knort: “Zal ik je een rondleiding geven op de boerderij? En probeer Titi voorlopig te ontlopen.” Ze gaan met zijn drieën op pad. Knorretje en Kukie vertellen haar over de boerderij. Als Blondy bij de beerput staat blaft ze: “Wat is dit nu?”

“Dit is een beerput, hier wordt alle poep in opgevangen en één keer in het jaar wordt deze leeggemaakt”, knort Knorretje. “Poep? Ik ruik er niets van, mag ik er even bovenop?” Voordat Knorretje iets kan zeggen is Blondy via een muurtje al op de put gesprongen. Op de put ligt een stenen deksel met een gat en als Blondy met zijn snuit boven het gat hangt blaft ze: “Nou, zelfs hier stinkt het niet.” Vanuit de dakgoot springt plotseling Titi op de put. Ze schrikken van elkaar en gaan allebei op hun achterste poten staan.

“Miauw!”

“Wraf!”

“Kijk uit!”, kraait Kukie, “val er niet in, dat is levensgevaarlijk!”

Ze staan tegenover elkaar op hun achterpoten boven het gat van de put en hun ogen staan wijd open. Ze vallen beide naar voren in elkaars poten en houden zo elkaar uit de put. Dan springen ze beide opzij en rennen achter elkaar weg van de put, door de stal, in de waterbak en door de modder. Knorretje holt achter hen aan. “Moet ik jullie weer opsluiten?” Maar dan ziet hij dat ze aan het spelen zijn en lol maken. “Jouw ogen waren veel groter dan de mijne”, blaft Blondy. “Dat is niet waar, jij bent meer geschrokken dan ik”, miauwt Titi.

Ze zijn vrienden geworden. “Hoe is het mogelijk?”, knort Knorretje.

“s Avonds belt Angela naar Ria en vraagt hoe het met Blondy en Titi is en of alles nog heel is.

“Ja hoor, Blondy heeft zelfs gevraagd of ze langer mag blijven”.

“Maak dat de kat wijs. Dat wil ik van Blondy zelf horen.”

“Wraf, met Blondy”.

“Dag lieverd hoe gaat het met je en heb je al iets gegeten en slaap je goed?”

“Zeg baasje, noem mij geen lieverd. Ik heb goed gegeten ze hebben hier lekkere brokken en fris water en ik slaap samen met Titi in de bijkeuken.”

“Nou breekt mijn klomp”, zegt Angela lachend.

“Denk erom, wat je breekt moet je ook zelf opruimen”, blaft Blondy.

Het wordt een leuke vakantie voor Blondy en ook voor de rest van De Beestenboel.

 

Illustrator: Marjolein Stok

Verhalenverteller: Wim Verbunt

About the author

Related Posts